‑
stuck ackerlant gent de Lange Stucke
‑
stuck ackerlant gent het Heulte weycke
‑
stuck weyvelt gent Marien beempt
‑
stuck heyvelt gent de Krekelsche Hoeff
belast uit de percelen tot Carchoven met H.Geest
sBosch 8 vaten rogge; uit het Conincxbroeck
aan Marten Michiels van Liempt
‑
huys schuer schop hoff bogaert acker en weylant geheel
‑
hoijbeempt gent Arien Laurens Velleke
‑
de zuidwestw. helft in stuk hey als torffvelt geheel
‑
stuck ackerlant gent den Crommen acker
‑
stuck ackerlants in de Schijff t erff Andries Laurense van de Bosch t erf hr
Abraham Hubert v erf Peeter Gijben t gem. miswech met recht van wegen naar de
beide voorschr. parcelen over de misse competerende sr Cornelis Lippens tot
Carchoven
belast met uit de 2 percelen tot Ow. tot ofte
omtrent Carchoven zoals volgens de brieven daarvan
aan Frees Laurens van de Voert qq
‑
eenen hoybeempt gent Peeter Lemmens beempt
‑
stuck soo hey als torffvelt gent Kievitsbleek
‑
uytgetorft moervelt gent het houtveldeken 1 L t erffgen. Frees Stevens
t erffgen. Jan Stevens v erfgen. Jan van de Voort t erfgen. Jan Bouwens
belast met uit Peerlemmensbeempt
Strafzaak tegen GIJSBERT VAN MIERLO voor de
vierschaar van Schout en schepenen te ‘s-Hertogenbosch
Tight ende Aanspraak Crimineel voor Den Hoog Gebooren
Gestrengen Heer Reinhard Burchart Rutger Graaff van Rechteren Vrijheer van
Gramsbergen Hoog ende Laag Schout der Stad en Meijerije van Sbosch Nomine
officiit Apprehendant Eijsscher en Aanlegger,
Contra
Gijsbert van Mierloo geboortig van Maaren en gewoont
hebbende tot Oosterwijk althans gevangene en gedetineerde op des Stads
Gevangene Poort mitsgaders gedaagde ter vierschaere.
Edele Agtbaare Heeren Schepenen
1. Den
Heer Nomine officii Apprehendant Eijsscher en Aanlegger sullende proponeeren de
reedenen van de gedaene apprehentie,
2. En
vervolgens Fundeeren den Eijsch en Conclusie in ’t eijnde deeser te doen en te neemen,
3. Segt
poseert en articuleert het navolgende,
4. Dat in
facto waer en waaragtig is,
5. Dat
den Gevangene en gedetineerde Sedert eenigen tijd gewoont heeft tot Oosterwijk
en aldaer Molenaar geweest is,
6. Dat
denselven op
7. Dat
hij ter dier tijd bij sig hadde sijne drie knechts,
8. Dat
sig ten huijse voors:,alsdoen mede bevonden Cornelis en Francis van Abeelen,
bruijdegoms neffens haere Bruijden en verder bij hebbende geselschap,
9. Dat
den Gevangene en gedaegde alsdoen voorgaf met geseiden Lombarts te willen
reekenen,
10. Dog
dewelke sijde alsdoen daar toe geen tijd te hebben,
11. Dat den
Gevangene en Gedetineerde daar mede uijterlijk genoegen scheen te neemen en
vervolgens ten huijse voors: gebleeven is,
12. Dat den
Gevangene en Gedaegde ter dier tijt badineerende met de Meid van voorn:
Lombarts en deselve bij het hooft willende vatten daardoor sijn pruijk van het
hooft is gevallen,
13. Dat den
voorn: Lombarts de voors: pruijk opgevat en die in handen van den Gevangene
gegeven hebbende,
14. Hij
Gevangene daar op (:van een quaat humeer werdende:) aan geseijde Lombarts en
sijn meijd eenige dreigementen deede,
15. Dat op
dienselven dag tussen ligt en donkeren, hij Gevangene en Gedaegde in het voors:
geselschap bij het vuur sittende, te morren,