16. Alsdoen
Sijn drie knegts met name Jan Timmermans, Jan van der Schoot en Jan Jongbloed
mede bij het vier Saaten,
17. Dat hij
Gevangene en ged:e (: invoegen als vooren morrende:) als doen tegens Lombarts
seijde,
18. Dat hij
Lombarts een hontsvot was, dat hij voor den donder en blixem moght vaeren, dat
hij sijn gemaal niet nodig hadde, en nog hem nog niemant wilde ontsien,
19. Dat hij
Gevangene en Gedaagde ter selver tijd opstaande sijn knegts heeft
aangesprooken, en gesegt,
20. Jan
Timmermans suld gij mij bijstaan,
21. Dat den
voorn: Jan Timmermans daar op geantwoord hebbende jaa,
22. Hij
gevangene vervolgens de twee andere knegts naeder heeft aangesprooken en
gesegt,
23. Hebt gij
ook het hart wel,
24. Dat Jan
Jongbloet daar op mede geantwoord hebbende ja,
25. En den
voorn: Jan van der Schoot dat hij sig daar
mede niet wilde moejen,
26. Hij
Gevangene en Gedaegde daar op(: de Kan in de hand hebbende:) is op gestaan,
27. En tegens
sijn voorn: knegts gesegt heeft,
28. Maekt u
gereed houd een oog in ’t zeil,
29. Dat de
vrouw van voorn: Lombarts daar over seer altereerende de keuken is uit gebragt,
30. Dat op
het voors: gepasseerde den voorn: Lombarts aan hem Gevangene en Ged.e heeft
versogt dat hij dog na huijs wilde gaen,
31. Dat sulx
eenigen tijd geleeden sijnde en in welke tusschen tijd den Gevangene en
gedaegde nevens sijn knegts en Adriaen van Vught in een aparte kamer was
gegaen, den voorn: Lombarts hem Gevangene andermaal versogt heeft dat hij dog
na huijs wilde gaan,
32. Dat hij
Gevangene en Ged:e daarop wederom heeft beginnen morren,
33. Als
wanneer voorsijde Lombarts voor meerder rusie vreesende uijt de kaemer is
gegaen en de middel deur toe gegrendelt heeft,
34. Dat den
voorn: Lombarts in voegen als voor sig geretireert hebbende,
35. Hij
Gevangene en Ged:e met sijn knegt als doen Stoelen Banken Kannen en Glaasen
door elkanderen en aan stukken hebben gesmeeten,
36. Dat sij
alverder ter dier tijd op de toegegrendelde deur hebben gestooten en geslaegen,
37. En ook
een bouteille gesmeeten door een glas staende neffens de deur en uijtkomende in
de keuken,
38. Dat sij
die geweldenarijen verrigt hebbende daar op voor eenigen tijd vertrocken sijn,
39. Dat den
Gevangene niet alleen het geen voors: so in `t bijsonder als te samen met gesijden
Jan Timmermans gepleegt heeft,
40. Maar dat
hij in voegen als vooren sijn voorn: knegt gaende gemaekt en opgehitst
hebbende,
41.
Vervolgens mede oorsek is geweest, en als Socii delicti moet aengemerkt
worden van tgeene naderhand bij voorn: Jan Timmermans is gepleegt, In t kort
hier in bestaende,
42. Dat den
voorn: Timmermans eenigen korten tijd naar het geene hier voor gemeld
gepasseert is,
43. Met het
bloot mes in de hand gecomen is in de huijsinge van voorn: Lombarts en aldaer
eerst op twee knechts en naderhand op de dienstmaagt met naeme Maria Peters van
Krieken is aangevallen,
44. En aan de
laatstgenoemde een sneede over het aansigt toegebragt heeft,
45. En al
wijders als doen met een houweel met groot geweld op een tafel en naar het
hooft van de huijsvrouwe van Lombarts geslaagen heeft,
46. Met dat
gelukkige gevolg nogtans dat de slag miste en daardoor alleen een beddepan van
boven neer geslagen , en de muur beschadigt wierd,
47. Dat
terwijl den voorn: Jan Timmermans de voors: Rolle binnens huijs speelde,
48. Hij
gevangene over het Kerkhof is aangecomen met een hout onder de arm, roepende
ras komt er uijt, ick sal u al te mael doodschieten,
49. Dat hij
gevangene ook wijnig tijds daar na verschijde Stooten of Slaegen op de deur van
voors: Lombarts heeft gedaen,
50. Dat hij
gevangene en ged.e het bij deese geweldenarije niet heeft gelaaten,
51. Maar dat
hij wanneer Jan Timmermans uijt het voors: huijs agteruijt was gelaten,
52. Met hem
des nagts omtrent drie ueren is gegaan na Oosterwijk,
53. dat sij
alder gecomen sijnde aan het huijs van Stephanus van der Henst Chirurgijn en te
gelijk Schepen aldaer, en van de gereformeede religie op de deur hebben
geklopt,
54. Dat van
binnen gevraegt sijnde wie daar was door hem Gevangene en Ged.e geantwoord is
dat raekt u niet dat sult gij wel sien,
55. Dat door
de huijsvrouwe van voorn: van der Henst wederom gesegt sijnde, datter geen deur
soude open gedaen werden voor dat men wist wie daar was,
56. Hij
Gevangene en Ged.e wederom gerepliceert heeft Canalje het raekt u niet laat u
man andwoorden,
57. Dat de
huijsvrouw van geseijde van der Henst wederom geroepen hebbende dat haar man
niet op soude staen alsoo hij siek was,
58. Hij
Gevangene daar op al wederom geantwoord heeft gij broodjonker waarom soud gij
niet opstaen gij moet wel opstaa ik heb hier een patient bij mij.,
59. Dat van
der Henst daar op geroepen hebbende komt morgen vroeg soo vroeg als gij wild
dan sal ick u verbinden maar ick gedenk bij nagt niet op te staen,